2 nieuwe adviezen van de Orde

29.07.2014

De Nationale Raad van de Orde van Geneesheren heeft op 19 juli 2014 adviezen gegeven mbt het HIV-plan 2014-2019 en de wijzigingen van de wet op de patiëntenrechten.

Hiv-plan 2014-2019
Wijzigingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

Hiv-plan 2014-2019

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren onderzocht het nationale hiv-plan 2014-2019, meer bepaald omdat het de ontwikkeling ondersteunt van gedecentraliseerde en gedemedicaliseerde opsporing bij prioritaire doelgroepen (in het bijzonder vatbaar voor hiv-infectie).

1° Het is belangrijk om met hiv besmette personen vroegtijdig op te sporen. De snelle start van een behandeling verbetert de vooruitzichten van de ziekte en de kennis van zijn seropositiviteit geeft de kans om transmissie tegen te gaan.

Sommige bevolkingsgroepen vinden te weinig de weg naar methodes van opsporing.

Verschillende factoren belemmeren de opsporing bij personen uit deze groepen: het onvoldoende gebruikmaken van de klassieke opsporingsmethodes, de drempel om gezondheidswerkers aan te spreken over seksuele geaardheid en seksueel risicogedrag, evenals de vrees voor stigmatisering en morele veroordeling.

Op basis van deze vaststellingen ontwikkelde zich het begrip gedecentraliseerde opsporing (bijvoorbeeld in een mobiele eenheid), naast de klassieke opsporingsmethoden, en gedemedicaliseerde opsporing door opgeleid maar niet-professioneel gezondheidspersoneel (bijvoorbeeld mensen uit de doelgroep). Het doel is de toegang tot opsporingstesten te vergemakkelijken door een bevolkingsgroep op te zoeken die vatbaar is voor hiv.

In het voornoemde nationale meerjarenplan voor hiv wordt aanbevolen om, in lijn met de bestaande wetgeving, gedecentraliseerde en gedemedicaliseerde opsporing te ontwikkelen om prioritaire groepen te bereiken, evenals de contexten waarin er sprake is van verhoogde prevalentie en waarin een groot aantal laattijdige diagnoses verwacht kan worden.

2° De Nationale Raad vindt het uiterst belangrijk om strategieën te ontwikkelen die de drempel tot opsporing verlagen, rekening houdend met de factoren die de toegang tot opsporing vergemakkelijken of, integendeel, afremmen.

Gedecentraliseerde en gedemedicaliseerde opsporing biedt een antwoord op de moeilijke toegang voor bepaalde groepen.

De keerzijde van die vlottere toegang is het gebrek aan een gemedicaliseerde omgeving.

Decentralisering en demedicalisering moeten correct geëvalueerd en afgebakend worden om ervoor te zorgen dat ze in verhouding zijn tot en relevant zijn voor de doelstelling, met name een betere opsporing bij de doelgroep.

In de evaluaties moeten indicatoren worden opgenomen met betrekking tot epidemiologie, sociodemografie en gedrag om na te gaan of door deze voorzieningen het beoogde publiek effectief bereikt wordt. Ook moeten tevredenheidsonderzoeken bij gebruikers worden opgenomen, onderzoeken naar de kwaliteit van de opgebouwde institutionele partnerschappen en naar de impact op de betrokken leefomgevingen.

3° Deze opsporing valt onder de uitoefening van de geneeskunde; het is dus noodzakelijk dat niet-gemedicaliseerde opsporing een juridisch kader krijgt.

De Nationale Raad vindt dat dergelijke opsporingen georganiseerd, gecontroleerd en geëvalueerd moeten worden door referentie-instellingen, die erkend of goedgekeurd werden door de bevoegde overheid en intern over artsen beschikken. Deze laatsten moeten garant staan voor kwaliteit, hygiëne en goede opsporingspraktijken.

Het rekruteren van vrijwilligers moet strikt verlopen. Hun opleiding en bekwaamheid zijn uiterst belangrijk, vooral wat betreft het gebruik en de interpretatie van de testen en de geleverde informatie en raad, de psychologische aspecten en het respect voor de ethiek en de vertrouwelijkheid.

Hun opleiding en praktijkervaring moeten worden gecontroleerd, regelmatig opnieuw worden geëvalueerd door gekwalificeerde instellingen; ook moet ze worden gecertificeerd.

Er moeten maatregelen worden genomen teneinde de vertrouwelijkheid en het respect voor het privéleven op elk niveau te garanderen, vooral wat betreft de communicatie van de resultaten en de configuratie van de testplaatsen. Daarom is de vertrouwenskwestie des te delicater wanneer de persoon in de mobiele eenheid komt, wat bij anderen de indruk kan wekken van risicogedrag, of wanneer de persoon wanhopig buitenkomt nadat een positief resultaat werd bekendgemaakt.

Er moeten gepaste maatregelen voor opvolging en ondersteuning worden uitgeschreven om te vermijden dat de persoon na de opsporing op zichzelf is aangewezen. Er moeten samenwerkingsakkoorden bestaan met zorginstellingen zodat de onderzochte persoon gemakkelijk toegang heeft tot medische behandeling en psychosociale begeleiding. De verwijzing naar een behandelende arts moet worden aangemoedigd.

In een omgeving van feesten is het uiterst belangrijk zeker te zijn dat de persoon goed in staat is om in te stemmen met de opsporing en niet onder invloed is van alcohol of drugs.

Alvorens in te stemmen met een test, moet hij worden ingelicht over de omstandigheden waarin de test afgenomen zal worden, namelijk dat het personeel niet-gemedicaliseerd is en dat er beperkingen zijn verbonden aan de gebruikte soort opsporingstest.

De sneltest voor diagnose-oriëntatie volstaat niet om seropositiviteit vast te stellen en moet worden bevestigd door een klassieke opsporingstest.

4° Ten slotte meent de Nationale Raad dat prioritair moet worden aangemoedigd dat de opsporing gebeurt via het medische circuit.

Niet-gelokaliseerde en gedemedicaliseerde opsporing moet deel uitmaken van een globale strategie, ter aanvulling van de bestaande middelen die hun diensten al bewezen hebben.

Ook de vorming en sensibilisering van de eerstelijnsactoren, meer bepaald de rol die huisartsen kunnen spelen in hiv-opsporing moeten een prioriteit zijn om de struikelblokken voor de opsporing van prioritaire groepen weg te werken.

Dit advies zal opnieuw geëvalueerd worden op grond van de resultaten van de toepassing van het hiv-plan 2014-2019.

terug

Wijzigingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
De Nationale Raad van de Orde van geneesheren onderzocht de wijzigingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt bij wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid.

Deze invoegingen passen in het kader van de omzetting van richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg.

Artikel 4, lid 2, aanhef, b, van die richtlijn bepaalt :

"De Lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, draagt er zorg voor dat:
b) de zorgaanbieders relevante informatie om individuele patiënten te helpen om met kennis van zaken een keuze te maken, onder meer over mogelijke behandelingen, over de beschikbaarheid, de kwaliteit en de veiligheid van de gezondheidszorg die zij in de Lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, verlenen en dat zij ook duidelijke facturen opstellen en duidelijke informatie verschaffen over de prijzen, alsmede over hun vergunnings- of registratiestatus, hun verzekeringsdekking of andere individuele of collectieve vormen van bescherming met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid. Voor zover zorgaanbieders patiënten die wonen in de Lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, hierover al de nodige informatie verstrekken, verplicht deze richtlijn de zorgaanbieders niet patiënten uit andere Lidstaten uitgebreider voor te lichten."

Deze bepaling werd omgezet naar Belgisch recht door de invoering van de artikelen 8/1 en 8/2 in de Patiëntenrechtenwet.

De Patiëntenrechtenwet maakt een onderscheid tussen het recht van de patiënt op informatie betreffende zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan (artikel 7) en het recht op informatie betreffende een welbepaalde handeling teneinde erin toe te stemmen (artikel 8).

De artikelen 8/1 en 8/2 Patiëntenrechtenwet passen in het kader van de informatieplicht van de beroepsbeoefenaar ten opzichte van de patiënt met het oog op het verkrijgen van zijn vrije en geïnformeerde toestemming voor een welbepaalde handeling.

1° Artikel 8/1 Patiëntenrechtenwet bepaalt : "De beroepsbeoefenaar informeert de patiënt of hij al dan niet beschikt over een verzekeringsdekking of een andere individuele of collectieve vorm van bescherming met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid."

De Nationale Raad wijst erop dat, ofschoon een verzekeringsdekking met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid wettelijk niet verplicht is, ze daarentegen deontologisch wel verplicht is op grond van artikel 34, § 2, van de Code van geneeskundige plichtenleer. Dit artikel bepaalt dat een slachtoffer van een medische fout recht heeft op vergoeding van de door die fout veroorzaakte schade en dat elke arts hiervoor verzekerd dient te zijn.

Het feit dat de arts de patiënt ervan in kennis stelt dat hij geen verzekering heeft, stelt de arts die zorg verstrekt aan een patiënt, zonder dat zijn beroepsaansprakelijkheid verzekerd is, niet vrij van zijn fout op deontologisch gebied.

2° Artikel 8/2 Patiëntenrechtenwet bepaalt : "De beroepsbeoefenaar informeert de patiënt omtrent zijn vergunnings- of registratiestatus."

De patiënt moet ingelicht worden omtrent de beroepsbekwaamheden van de arts die hem gezondheidszorg verleent.

De arts die niet gerechtigd is te praktiseren en dat verbod niet respecteert, maakt zich schuldig aan het onwettig uitoefenen van de geneeskunde, zelfs als de patiënten die kennis hebben van het verbod, ermee instemmen zorg van hem te ontvangen. De toestemming van het slachtoffer van een strafbaar feit rechtvaardigt de overtreding niet in hoofde van diegene die de overtreding begaat. Zo mag een arts met een beroepsbeperking deze niet negeren.

terug

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht