5 nieuwe adviezen van de Orde

21.11.2014

De Nationale Raad van de Orde van Geneesheren heeft onlangs 5 nieuwe adviezen gepubliceerd.

1. Sterilisatie met contraceptief doel van een mentaal gestoorde persoon 
2. Verantwoordelijkheid van de wachtdienstverantwoordelijke in de huisartsgeneeskunde 
3. Taken toevertrouwd aan niet-artsen door de adviserend arts van een ziekenfonds 
4. Risico op schuldig verzuim – Ebola 
5. Problematiek van de artsen werkzaam in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de faciliteitengemeenten

1. Sterilisatie met contraceptief doel van een mentaal gestoorde persoon

Een arts wordt geconfronteerd met een verzoek tot sterilisatie met contraceptief doel van een mentaal gestoorde persoon die niet in staat is zelf de rechten uit te oefenen die de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt hem toekent. De Nationale Raad stelt een verschil in behandeling vast volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek en de regels van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Hij meent dat het zinvol is het advies te kennen van de Federale commissie "Rechten van de Patiënt", in deze bijzondere situatie.

1° Men stelt de juridische vraag over het recht van de vertegenwoordiger om de operatieve sterilisatie van de onbekwame meerderjarige die hij vertegenwoordigt, te vragen, ermee in te stemmen en te laten uitvoeren. Klik hier om de brief die de Nationale Raad hierover aan de minister van Volksgezondheid richtte, te raadplegen.

2° Men vraagt aan de Nationale Raad of er een wetgeving of een bescherming bestaat voor de arts die weigert een onomkeerbare operatieve sterilisatie uit te voeren, omdat hij van mening is dat een omkeerbare contraceptieve methode meer aangewezen is.

De Nationale Raad legt de nadruk op de fundamentele taak van de arts inzake de eerbiediging van de kwetsbare persoon, zijn gezondheid en zijn integriteit. Deze taak blijkt met name uit artikel 15, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt dat preciseert dat "in het belang van de patiënt en teneinde een bedreiging van diens leven of een ernstige aantasting van diens gezondheid af te wenden, de betrokken beroepsbeoefenaar, in voorkomend geval in multidisciplinair overleg, afwijkt van de beslissing genomen door de in artikel 12, 14, § 2 of 3, bedoelde persoon" (vertegenwoordiger van de patiënt).

De onomkeerbare sterilisatie met een contraceptief doel vergt een endoscopische operatieve handeling (laparoscopie) of een openbuikoperatie (laparotomie); het is een verminkende handeling en een aantasting van de lichamelijke integriteit.

Bovendien raakt ze het fundamentele recht van elk individu om een gezin te stichten.

De Nationale Raad verwijst naar het advies van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek van 14 september 1998 voor wat betreft de ethische aspecten inherent aan de sterilisatie van een meerderjarige onbekwame, meer bepaald de kwestie van zijn toestemming en het raadplegen van een multidisciplinair team.

Wat betreft de keuze van de contraceptieve methode, blijkt uit dit advies dat "daar sterilisatie meestal onomkeerbaar is, sterilisatie van een persoon die onbekwaam is daartoe zijn toestemming te verlenen, alleen maar kan worden gerechtvaardigd zo blijkt dat elk ander anticonceptiemiddel moeilijk verdragen wordt of weinig betrouwbaar of schadelijk is, de betrokkene inderdaad in staat is tot procreatie en het aangewezen is dat te voorkomen".

In zijn advies van 15 januari 1994 dringt de Nationale Raad erop aan dat "wanneer de graad van zwakzinnigheid zo ernstig is dat de patiënt die een dergelijke ingreep moet ondergaan niet in staat is om zijn vrijwillige en degelijk voorgelichte toestemming te geven, ondanks een adequate en geduldige voorlichting waarbij een beroep wordt gedaan op personen die gewoon zijn om te gaan met mentaal gehandicapten en er zeer bedreven in zijn met hen te communiceren", de geraadpleegde arts en het multidisciplinair team "de gegevens moeten aanbrengen die bewijzen dat de niet-definitieve middelen geen oplossing bieden voor het probleem".

In overeenstemming met artikel 8 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt moeten alvorens hun toestemming te geven de onbekwame patiënt en zijn vertegenwoordiger voorafgaandelijk aan elke ingreep een volledige informatie krijgen over de voorgestelde contraceptie- of sterilisatiemethode, ook wat betreft de betrouwbaarheid.

De arts moet de meest gepaste doeltreffende ingreep kiezen op grond van de behoeftes van de patiënt, zonder te zwichten voor externe druk.

Op verzoek van de geraadpleegde arts, van het zorgteam of van de verwanten wordt het advies van het ethisch comité van de ziekenhuisinstelling of de bijstand van een cel beslissingshulp gevraagd.

Indien de patiënt of zijn vertegenwoordiger de ingreep voorgesteld door de arts weigert, mag de arts van zijn opdracht afzien op voorwaarde dat hij de patiënt en zijn vertegenwoordiger ervan in kennis stelt, de zorgcontinuïteit verzekert en aan de arts die zijn taak overneemt, alle nuttige inlichtingen verstrekt (artikels 28 en 29 van de Code van geneeskundige plichtenleer).

De Nationale Raad is van mening dat de arts die de hiervoor bepaalde deontologische en ethische richtlijnen volgt, zich gedraagt als een zorgzame en voorzichtige arts.

terug

2. Verantwoordelijkheid van de wachtdienstverantwoordelijke in de huisartsgeneeskunde

De taak van de wachtdienstverantwoordelijke bestaat in het opstellen van de beurtrol, deze kenbaar te maken aan de betrokken huisartsen en de provinciale geneeskundige commissie, evenals de eventuele wijzigingen die zich nadien kunnen voordoen. Eens deze opdracht ten einde, stopt dan de verantwoordelijkheid van de wachtdienstverantwoordelijke? Ligt de verantwoordelijkheid bij de betrokken huisarts van wacht, eens de wachtlijst is opgesteld en medegedeeld aan de PGC? Meerdere problemen kunnen zich voordoen zodat de huisarts van wacht niet bereikbaar en/of beschikbaar is.

Overeenkomstig het artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, samen gelezen met het artikel 4 van het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan de huisartsenkringen, zijn de huisartsenkringen verantwoordelijk voor de organisatie van de bevolkingswachtdiensten van huisartsen. Deze verplichting werd op grond van artikel 15, §1 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren, eveneens ingeschreven in de Code van geneeskundige plichtenleer, meer bepaald in de artikelen 113 t.e.m. 118.

1) Huishoudelijk reglement van de wachtdienst
De praktische, organisatorische afspraken en engagementen tussen de verstrekkers worden neergelegd in het huishoudelijk reglement van de wachtdienst (hierna: HRW) waartoe een huisartsenkring overeenkomstig het artikel 5, 3°, van het koninklijk besluit van 8 juli 2002 verplicht is. Overeenkomstig artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit nr. 78 komt het de territoriaal bevoegde provinciale geneeskundige commissie toe het huishoudelijk reglement goed te keuren. 

Overeenkomstig het artikel 167 van de Code van geneeskundige plichtenleer dient het HRW bovendien vooraf aan de bevoegde provinciale raad van de Orde van geneesheren te worden voorgelegd.

Hoewel een wachtdienst van een huisartsenkring kan worden opgesplitst in wachtdienstonderdelen, dient er slechts één HRW per huisartsenkring te worden opgesteld, teneinde een zekere uniformiteit te krijgen omtrent de wachtdienstregeling binnen de ganse huisartsenzone van een kring.

Het HRW geldt als een overeenkomst tussen de organiserende huisartsenkring en de uitvoerende huisarts waarin de rechten en plichten gedetailleerd worden bepaald, ongeacht of men als huisarts effectief lid is van de huisartsenkring of niet. Het "aanvaarden" van het huishoudelijk reglement zoals gesteld in het artikel 9, § 1, van het koninklijk besluit nr. 78 heeft immers niet de betekenis van "lid worden van", maar eerder van het "onderschrijven" van de organisatie van de wachtdienst. De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft evenwel in enkele recente adviezen met betrekking tot de organisatie van de wachtdienst gewezen op de noodzaak om rond een aantal cruciale punten (o.a. uitbreiding naar een weekwachtdienst) zeker tot een breed gedragen consensus te komen en heeft daarom modaliteiten voor besluitvorming binnen de huisartsenkring besproken1. Het weze opgemerkt dat, aangezien een huisartsenkring overeenkomstig artikel 4, § 2 van het ministerieel besluit van 28 juni 2002 tot vaststelling van de voorwaarden tot het verkrijgen van de erkenning van huisartsenkringen, een vereniging zonder winstoogmerk dient te zijn, dit er in principe toe leidt dat slechts de echte leden van de algemene vergadering van de huisartsenkring exclusief stemgerechtigd zijn om zich uit te spreken over het huishoudelijk reglement. Ondanks deze vaststelling, is de Nationale Raad van oordeel dat er ernstig rekening moet gehouden worden met een voorafgaand "verzwaard advies" van bijeenkomsten met alle betrokken huisartsen bij de feitelijke goedkeuring en/of wijziging van het HRW.

Wat betreft het aanvaarden van het HRW dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de leden en de niet-leden huisartsen die deelnemen aan de wachtdienst. Voor leden kan normaliter reeds verondersteld worden dat het HRW stilzwijgend aanvaard werd door elk lid, bij wijze van het lidmaatschap van de huisartsenkring. Voor de niet-leden hangt het "aanvaarden" af van de graad van betrokkenheid en inspraak die deze huisartsen bij de uitwerking van het HRW via de huisartsenkring hebben gekregen of zelf individueel hebben genomen. Het is aan de huisartsenkring om individueel te beoordelen of een formele ondertekening van het HRW opportuun of noodzakelijk is. In elk geval wordt van elke huisarts die deelneemt aan de wachtdienst verondersteld dat hij volledig en onvoorwaardelijk "instemt" met dat HRW vanaf het ogenblik dat hij opgenomen wordt op de beurtrol, op risico, in het geval van weigering of niet-naleving ervan, daarvan te worden verwijderd of uitgesloten - de jure en de facto - met aansluitend alle wettelijke en deontologische gevolgen/sancties via de bevoegde instanties.

2) Beurtrol
In het HRW moet de procedure worden beschreven voor de opstelling van de beurtrol volgens de lijst van deelnemende huisartsen. Daarbij horen de modaliteiten voor de legitieme vrijstelling, met de omschrijving van de aanvaardbare én aanvaarde criteria die jaarlijks worden bepaald door de algemene vergadering van de huisartsenkring en rekening houdend met de invulling van de wachtdienst en het quorum noodzakelijk om die opdracht te kunnen uitvoeren. Vrijstellingen moeten door de betrokken huisarts gemotiveerd aangevraagd worden bij de huisartsenkring en gericht worden aan de raad van bestuur van die kring.

De meest aanvaardbare beurtrol wordt opgesteld op een (jaarlijkse) algemene vergadering van de huisartsenkring waarop alle huisartsen (leden én niet-leden van de kring) van elk wachtdienstonderdeel worden uitgenodigd en waarbij rekening gehouden wordt met hun desiderata.

Een beurtrol is echter geen statisch gegeven. In de loop van de tijdsperiode kunnen steeds onder toezicht en controle van de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator aanpassingen aangebracht worden overeenkomstig de modaliteiten van wijzigingen aan de beurtrol opgenomen in het HRW.

Bij een gewone omwisseling van wachtdiensten onder lokale huisartsen geeft dit normaliter geen problemen omdat de huisarts van wacht zelf binnen de kring voor een vervangende huisarts zorgt.

Bij het tijdelijk of definitief opschorten van een geplande deelname aan de wachtdienst door veranderingen aan de professionele omstandigheden (o.a. verhuis naar een praktijklocatie buiten de kring, stoppen van de praktijk als huisarts of bij pensionering, schorsing door de Orde of PGC) waardoor o.a. niet meer wordt voldaan aan de voorziene inclusiecriteria voor deelname en kan een situatie ontstaan waardoor die huisarts (mogelijks) onvoldoende of niet meer in de mogelijkheid verkeert om zelf nog een vervanger te zoeken. Dit is ook het geval bij gezondheidsredenen (overlijden, zwangerschap, acute en/of chronische ziekten) en dat tot betwistingen of geschillen kan leiden.

In het HRW dienen daartoe back-up mogelijkheden te worden voorzien voor het geval van het uitvallen van de huisarts van wacht (om welke redenen ook). Dit uitwerken is echter een solidaire en collegiale verantwoordelijkheid van de huisartsenkring, de wachtdienstverantwoordelijke en alle lokale huisartsen. Een aantal opties zijn daarbij o.a. minstens één reserve huisarts (als stand-by) op te nemen in die beurtrol of te voorzien in een ‘pool' van huisartsen die bij problemen ad hoc kunnen/willen invallen voor plotse hiaten in de beurtrol.

De wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator moet de goedgekeurde beurtrol bezorgen aan alle deelnemende huisartsen, aan de raad van bestuur van de huisartsenkring (als organisator), de provinciale geneeskundige commissie en het Riziv (het beschikbaarheidshonorarium).

De beurtrol wordt tevens ter informatie overgemaakt aan de provinciale raad van de Orde van geneesheren.

Indien er zich (belangrijke) wijzigingen aan de beurtrol voordoen of opdringen, dan moet de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator de maatregelen nemen voorgeschreven door het HRW opdat die "aanpassingen" onmiddellijk geactualiseerd worden.

Ingeval van omwisseling of opschorting van de wachtdienst, waarvoor de modaliteiten moeten opgenomen worden in het HRW, dient de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator bovendien tijdig te worden verwittigd zodat de nodige "aanpassingen" aan de beurtrol kunnen worden aangebracht en de goede werking van de wachtdienst niet in het gedrang komt.

3) Registratie
Overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 8 juli 2002 dient elke huisartsenkring een registratie te organiseren omtrent epidemiologie, veiligheidsproblemen, patiëntenklachten en klachten omtrent dienstverlening in relatie tot de organisatie van de wachtdienst. Indien er zich incidenten voordoen tijdens de wachtdienst wordt dit door de huisarts van wacht onmiddellijk gerapporteerd aan de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator. Een huisarts van wacht vult daartoe een registratieformulier in dat wordt overgemaakt aan de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator.

4) Problemen
Indien er zich problemen voordoen (o.a. het niet bereikbaar of beschikbaar zijn van de huisarts van wacht) dient de wachtdienstverantwoordelijke/coördinator het nodige te doen om "controle te houden" op de goede werking van de wachtdienst.

Aangezien er steeds een functionele bevolkingswachtdienst moet kunnen gegarandeerd worden, moeten enerzijds problemen maximaal preventief aangepakt worden en moeten anderzijds alle praktische maatregelen (kunnen) genomen worden rond de operationaliteit van de wachtdienst, teneinde mogelijke aansprakelijkheden zowel voor de huisartsenkring, de wachtdienstverantwoordelijke als de huisarts van wacht te vermijden.

Ook in geval van overmachtsituaties, zoals technische problemen met o.a. telecommunicatie, met het centrale oproepnummer van de bevolkingswachtdienst of de doorschakeling naar de huisarts van wacht, dienen duidelijke afspraken gemaakt te worden met de betrokken providers of andere ‘dispatching' systemen om dergelijke problemen onmiddellijk en prioritair op te lossen, of minstens voor een alternatieve communicatie te zorgen.

Bij tekortkoming of ontoereikendheid, doet de provinciale geneeskundige commissie, op eigen initiatief of op verzoek van de gouverneur van de provincie, een beroep op de medewerking van de huisartsenkringen en de huisartsen met het oog op het inrichten of het aanvullen van de lokale organisatie van de bevolkingswachtdienst. 
Indien, na het verstrijken van een door de provinciale geneeskundige commissie vastgelegde termijn de lokale organisatie van de bevolkingswachtdienst niet op voldoende wijze werkt, neemt de gezondheidsinspecteur zelf alle maatregelen met het oog op het inrichten of het aanvullen van de lokale organisatie van de bevolkingswachtdienst op grond van de behoeften die eventueel zullen zijn bepaald door de geneeskundige commissie, welke bij deze gelegenheid wordt voorgezeten door de gouverneur van de provincie. In dat kader kan de gezondheidsinspecteur de deelname vorderen van de huisartsenkringen en huisartsen, die hij aanwijst, met het oog op het organiseren of aanvullen van de lokale organisatie van de medische permanentie.

5) Sanctionering
De Nationale Raad is zich ervan bewust dat huisartsen van wacht in/door bepaalde concrete omstandigheden - al dan niet opzettelijk of gewild - zich niet of onvoldoende houden aan bepalingen van het HRW en hun correcte invulling van de toegewezen wachtdiensten zoals bepaald op de goedgekeurde beurtrol.

Aangezien de huisartsenkring wettelijk enkel een organiserende, doch geen enkele sanctionerende bevoegdheid naar de deelnemende huisartsen heeft, dient in het HRW een transparante en sluitende geschillenprocedure te worden voorzien voor geschillen tussen de huisartsenkring, de wachtdienstverantwoordelijke en de betrokken huisarts(en).

De bemiddeling van de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator en het collegiaal overleg met de betrokken huisarts(en) kan veel problemen uitklaren en oplossen. De verzoeningscommissie van de huisartsenkring zal trachten te bemiddelen, wanneer de initiatieven van de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator geen bevredigend resultaat opleverden.

Anderzijds dient er in het HRW melding gemaakt te worden van de instanties, zoals de provinciale raden van de Orde der geneesheren en de provinciale geneeskundige commissies die wél bevoegd zijn om desgevallend sanctionerend op te treden.

In afwachting van een uitspraak van de bevoegde instanties kan een huisarts slechts tijdelijk ontheven worden van deelname aan de wachtdienst op een gemotiveerde beslissing van de raad van bestuur van de huisartsenkring die de bevoegde instanties hierover brieft.

6) Conclusie
Gelet op het belang voor de organisatie van de bevolkingswachtdienst, is het noodzakelijk dat de taak van de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator zo nauwkeurig mogelijk wordt omschreven in het HRW, naast alle andere modaliteiten voor de werking.

Niet alleen het "opstellen" maar ook het permanent "beheren" en "controleren" van de beurtrol (wijzigingen e.d.) blijft een essentieel onderdeel omdat dit de basis is voor een goede werking van de bevolkingswachtdienst. Daarom moet elke wijziging aan de beurtrol steeds verlopen onder toezicht van de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator en kan dit niet worden overgelaten aan de willekeurige invulling door individuele huisartsen.

Als het mandaat binnen het hierboven geschetste kader met de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid wordt ingevuld, kan de aansprakelijkheid van de wachtdienstverantwoordelijke/-coördinator normaal niet in het gedrang komen.

1 Advies 2 oktober 2010, "Deelname aan de week(nacht)wachtdienst - Beslissing van de huisartsenkring"; advies 22 januari 2011, "Deelname aan de week(dag)wachtdienst - Beslissing van de huisartsenkring"; advies 30 april 2011, "Deelname aan de week(dag)wachtdienst - Beslissing van de huisartsenkring".

terug

3. Taken toevertrouwd aan niet-artsen door de adviserend arts van een ziekenfonds

Aan de Nationale Raad wordt de vraag gesteld of een ziekenfonds zich door niet-artsen kan laten bijstaan voor de opvolging van haar verzekerde leden.

Zoals Dr. Y, geneesheer-directeur CM, in zijn brief van 27 februari 2014 aanhaalt, bepaalt art. 153, § 4 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen dat de geneesheren-directeurs erop toezien dat de adviserend geneesheren over een paramedische en administratieve ondersteuning beschikken, die naargelang van hun behoeften bestaat uit kinesitherapeuten, verpleegkundigen, paramedische en administratieve medewerkers, personeelsleden van de verzekeringsinstellingen, aan wie zij enkel de opdrachten die zijn bepaald door het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle kunnen delegeren.

De adviserend artsen zijn verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de taken die zijn toevertrouwd aan de medewerkers die hen bijstaan. Zij zullen hiervoor kunnen worden aangesproken en zijn als enige bevoegd om een eindbeslissing te nemen. De eindbeslissing kan niet gedelegeerd worden.

Voor zover het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle de handelingen die gesteld worden door deze personen (niet-artsen) expliciet aan de bedoelde niet-artsen heeft gedelegeerd; 2/ zij deze handelingen overeenkomstig de op hun beroepsgroep van toepassing zijnde bepalingen van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen mogen stellen en 3/ deze personen de handelingen steeds onder de verantwoordelijkheid van een adviserend arts stellen, lijkt een dergelijke constructie (deontologisch) niet noodzakelijk foutief of problematisch te zijn.

Wat betreft de laatste voorwaarde, wijst de Nationale Raad er evenwel op dat het steeds duidelijk dient te zijn voor de patiënt dat de handeling wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een met naam genoemde arts. De uitnodigingsbrief van een paramedicus of een kinesitherapeut in deze context moet daartoe minstens de identiteit, en indien mogelijk de handtekening, van de verantwoordelijke arts vermelden, alsook dat deze handelingen zullen worden gesteld in opdracht van deze arts.

De Nationale Raad verwijst bovendien naar de Code van geneeskundige plichtenleer die stelt dat bij het delegeren van taken aan paramedici de arts er steeds dient over te waken ieder initiatief te vermijden dat hen ertoe zou kunnen aanzetten de geneeskunde op een onwettige wijze uit te oefenen en taken of handelingen te doen verrichten die buiten hun bevoegdheid of competentie vallen. Dit leidt ertoe dat, in geval van twijfel of op verzoek van de patiënt, de adviserende arts zelf de handelingen zal dienen te stellen.

terug

4. Risico op schuldig verzuim – Ebola

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft de vraag onderzocht of er geen risico is op schuldig verzuim wanneer een niet-tertiair ziekenhuis bij een heel instabiele patiënt niet alle gebruikelijke invasieve technieken toepast.

De Nationale Raad verwijst vooreerst naar zijn advies van 24 januari 2009 betreffende de behandelingsplicht. Hierin stelt hij dat een arts de deontologische plicht heeft te behandelen en te verzorgen en dat deze plicht geen vrijblijvende randvoorwaarde is, maar tot de kern van zijn professie behoort. In dit opzicht luidt artikel 7 van de Code van geneeskundige plichtenleer als volgt : "Bij algemene noodsituaties mag een arts zijn zieken niet verlaten tenzij hij daartoe door de bevoegde overheid wordt verplicht.".

Het aanvaarden van deze behandelingsplicht staat evenwel niet gelijk aan het wegcijferen van zijn eigen veiligheid of aan roekeloosheid.
Zo brengt de behandelingsplicht niet alleen plichten mee voor de betrokken arts, doch ook voor de instelling en de maatschappij om door aangepaste hygiënische en sociale voorzorgsmaatregelen de veiligheid en toekomst van de arts, evenals die van zijn naasten, maximaal te vrijwaren. In de richtlijn "Operationele procedure voor het beheer van het volksgezondheidsrisico in verband met de epidemie van ebola hemorragische koorts in West-Afrika en DRC" wordt daartoe herhaaldelijk gewezen op de maatregelen verwoord in het advies 9188 "Possibility of VHF" van de Hoge Gezondheidsraad.

Het artikel 422bis, tweede lid, Strafwetboek dat het schuldig verzuim/schending van de wettelijke hulpverleningsplicht definieert, stelt: "Voor het misdrijf is vereist dat de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen."
Hieruit dient afgeleid te worden dat slechts binnen de aangehaalde veiligheidsmaatregelen de nodige zorg dient toegediend te worden. Slechts wanneer men hieraan niet beantwoordt, maakt men zich schuldig aan schuldig verzuim.

De Nationale Raad merkt op dat slechts de transfer van de patiënt naar het dichtstbijzijnde tertiaire ziekenhuis wordt verplicht wanneer deze wordt beoordeeld als "waarschijnlijk geval". In de gevallen die als minder dan een "waarschijnlijk geval" worden gekwalificeerd, is er geen transfer voorzien en dient het ziekenhuis of de praktijk waar de patiënt zich aanbiedt de kwaliteitsvolle zorg, zoals verwoord in het artikel 5 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, te garanderen binnen de grenzen van de hierboven vermelde maatregelen. Het onthouden van zorg aan een dergelijke patiënt is een schending van het recht op kwaliteitsvolle zorg en impliceert schuldig verzuim. Voor wat betreft de patiënten beoordeeld als "waarschijnlijk geval" of erger voorziet de richtlijn in een verplichte transfer naar een tertiair ziekenhuis. Wanneer een patiënt zich aanbiedt in een ziekenhuis of een artsenpraktijk en er is een vermoeden dat de patiënt een "waarschijnlijk geval" of erger is, dient men onmiddellijk contact op te nemen met de gezondheidsinspecteur van de gemeenschappen. Deze arts is verantwoordelijk voor de snelle transfer van de patiënt naar het dichtstbijzijnde tertiaire ziekenhuis.

Tot het moment waarop de patiënt wordt getransfereerd, is het ziekenhuis of de praktijk waar de patiënt zich heeft aangeboden verplicht de patiënt de nodige zorg toe te dienen binnen de grenzen van de veiligheidsmaatregelen. Het is de verantwoordelijkheid van elke zorginstelling om een interne procedure voor risicobeheer op te stellen op basis van de maatregelen beschreven onder "High Possibility of VHF" in het advies 9188 van de Hoge Gezondheidsraad voor dergelijke situaties.

Wanneer het om een patiënt beoordeeld als "bevestigd geval" gaat, stelt de richtlijn bovendien dat slechts kan worden overgegaan tot de nodige acties om kwaliteitsvolle zorg te verlenen aan de patiënt, rekening houdend met de risico's voor volksgezondheid, voor zover daartoe werd beslist door de Risk Management Group.

De Nationale Raad concludeert dat het risico op schuldig verzuim van geval tot geval zal dienen te worden beoordeeld. De maatregelen die in het kader van de risico's voor volksgezondheid (blootstelling van het verzorgend personeel, enz.) zullen dienen genomen te worden, leiden ertoe dat in de ernstigere gevallen hulpverlening zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen, moeilijker zal kunnen plaatsvinden gelet op de striktere veiligheidsmaatregelen, zonder dat echter de wettelijke hulpverleningsplicht zoals verwoord in het artikel 422bis Strafwetboek in het gedrang komt.

terug

5. Problematiek van de artsen werkzaam in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de faciliteitengemeenten

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak de problematiek van de artsen werkzaam in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de faciliteitengemeenten.

De artsen die als plaats van voornaamste bedrijvigheid een locatie in het tweetalig administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad aanwijzen, hebben overeenkomstig artikel 3 van de wet van 25 juli 1938 tot oprichting van de Orde der geneesheren de keuze zich in te schrijven bij de Raad van Brabant met het Nederlands, respectievelijk het Frans als voertaal. Zoals bevestigd door het cassatiearrest van 21 oktober 1993 heeft een arts werkzaam in het tweetalig administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad die reeds is ingeschreven bij één van beide raden, steeds de mogelijkheid te beslissen om ingeschreven te worden op de lijst van de andere Raad van Brabant. Het artikel 38 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 dat stelt "De geneesheren, die in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad woonachtig zijn en die, voor de inschrijving op de lijst van de Orde, één van de twee provinciale raden van Brabant hebben gekozen, mogen niet vragen naar een provinciale raad van de andere taalrol te worden verwezen." doet aan deze mogelijkheid om van raad te veranderen geen afbreuk.

Een arts die van deze wijzigingsmogelijkheid wenst gebruik te maken, dient evenwel de richtlijnen van het advies van de Nationale Raad "Overplaatsing van artsen van de éne naar de andere provincie" (TNR 27, p 23) na te leven.

Wat betreft de artsen die als plaats van voornaamste bedrijvigheid een locatie in een faciliteitengemeente aanwijzen, ziet de Nationale Raad van de Orde van geneesheren geen enkele wettelijke basis op grond waarvan zij op de lijst van een andere provinciale raad zouden worden ingeschreven dan degene tot wiens geografisch grondgebied de aangewezen plaats van voornaamste bedrijvigheid behoort.

De Nationale Raad wijst in deze op het artikel 36 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 dat stelt "De geneesheer, die de taal die gebruikt wordt door de provinciale raad waaronder hij ressorteert niet of niet voldoende begrijpt, kan vanaf het begin van het onderzoek en ten laatste voor de terechtzitting vragen naar een provinciale raad van de andere taalrol te worden verwezen." Dit artikel is onverkort ook op deze artsen van toepassing.

Wat betreft de administratieve zaken waarmee deze artsen geconfronteerd worden, herinnert de Nationale Raad eraan dat overeenkomstig het artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 79 de wettelijke bepalingen op het gebruik der talen in bestuurszaken van toepassing zijn. Dit impliceert dat een arts als de plaats van voornaamste bedrijvigheid een locatie in een faciliteitengemeente aanwijst op grond van zijn voornaamste activiteiten en bovendien gedomicilieerd is in een faciliteitengemeente, overeenkomstig het artikel 34 van de Wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, kan verzoeken dat de administratieve communicatie met de provinciale raad in de andere taal geschiedt.

terug

 

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht