6 nieuwe adviezen van de Orde

13.07.2015

De Nationale Raad van de Orde van Geneesheren heeft op zaterdag 4 juli jl. 6 nieuwe adviezen uitgebracht.

1. Publiceren van privégegevens van artsen op websites van ziekenfondsen
2. Opzetten van een platform waarmee online medische afspraken gemaakt kunnen worden
3. Bewaring van de medische gegevens door de initiatieven van beschut wonen
4. Eerbiediging van het medisch geheim wanneer de arts verneemt dat zijn patiënt het slachtoffer was van een misdrijf
5. Inzage in het medisch dossier van een bewoner door de coördinerend en raadgevend arts (CRA) in een woonzorgcentrum
6. Hervorming van de Orde der geneesheren - Conceptnota

1. Publiceren van privégegevens van artsen op websites van ziekenfondsen

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft de vraag van het publiceren van privégegevens van artsen op websites van ziekenfondsen bestudeerd.

Het Bureau werd ook door verschillende artsen aangeschreven aangaande deze materie en heeft de problematiek voorgelegd aan het sectoraal comité van de sociale zekerheid en de gezondheid van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en de gezondheid heeft op 5 mei 2015 volgend advies uitgebracht: "Het sectoraal comité is van oordeel dat elk adres waar een geneesheer daadwerkelijk zijn beroepsactiviteiten uitoefent, mag worden vermeld op de websites van de ziekenfondsen, ook al valt het samen met zijn privéadres.

Indien de beroepsactiviteiten worden uitgeoefend in een gedeelte van de privéwoning van de geneesheer, is de publicatie van het adres in kwestie overigens niet problematisch vermits het veelal ook via andere kanalen zal kunnen worden achterhaald.

De ziekenfondsen mogen in beginsel geen pure privéadressen bekendmaken, dat wil zeggen adressen die niets met de beroepsactiviteiten van een geneesheer te maken hebben. Het behoort evenwel tot de verantwoordelijkheid van de geneesheer zelf om aan de officiële instanties (zoals het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering) zijn correcte beroepsadres(sen) door te geven. Hij kan zich niet verzetten tegen de publicatie van zijn privéadres indien hij het zelf als beroepsadres heeft gemeld."

De Nationale Raad raadt de artsen aan, op basis van hoger vermeld advies, een correctie te laten uitvoeren, waarbij enkel het beroepsadres gepubliceerd wordt, indien zij dit nodig achten.

terug

2. Opzetten van een platform waarmee online medische afspraken gemaakt kunnen worden

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren onderzocht de adviesaanvraag van een handelsfirma aangaande het opzetten van een platform waarmee online medische afspraken gemaakt kunnen worden.

  1. Het maken van een afspraak via elektronische weg kan handig zijn voor de patiënt en kan voor de arts bijdragen tot een administratieve vereenvoudiging.
    In zijn advies van 7 februari 2015 "Artsen en digitale media" stelt de Nationale Raad dat artsen gebruik mogen maken van een programma voor het online vastleggen van afspraken, maar dat daarbij de eerbiediging van het medisch geheim gevrijwaard dient te worden.
    De arts dient na te gaan of de digitale-agendadienst die hem voorgesteld wordt beantwoordt aan en overeenstemt met de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hij dient zich ervan te vergewissen dat de nodige waarborgen geboden worden met betrekking tot de beveiliging van de gegevens bij het verzamelen, opslaan of om het even welke andere verwerking om te verhinderen dat de persoonsgegevens die via dit platform doorgegeven worden ingekeken worden door gelijk welke persoon die daartoe niet gemachtigd is door de gebruiker (arts of patiënt) van de agenda.
    De rechten van de patiënt, die een afspraak maakt via deze applicatie, op bescherming van zijn persoonsgegevens, in het bijzonder deze betreffende zijn gezondheid, dienen geëerbiedigd te worden.
     
  2. Een dergelijk platform dat ter beschikking staat van een reeks beroepsbeoefenaars mag er niet toe leiden dat deze de deontologische regels inzake publiciteit schenden.
     
  3. Om de vrije keuze van de patiënten te vrijwaren, meent de Nationale Raad dat openbare lijsten van artsen duidelijk en ondubbelzinnig aan diegenen die ze raadplegen dienen aan te geven of ze volledig zijn of beperkt tot sommige artsen. Om dezelfde reden meent hij dat de arts niet mag dulden dat de eraan gekoppelde zoekmotor met voorrang bepaalde namen laat verschijnen. Dit zou overigens in strijd zijn met de regels van collegialiteit.
    De Nationale Raad herinnert eraan dat de website van de Orde der geneesheren (www.ordomedic.be) een repertorium bevat van de in België werkzame artsen. Deze lijst wordt regelmatig bijgehouden en is publiek toegankelijk.
     
  4. De arts dient zich ervan te vergewissen dat de op het internet beschikbare gegevens betreffende zijn beroepsactiviteit up-to-date zijn.
    Overeenkomstig artikel 173 van de Code van geneeskundige plichtenleer dient hij de overeenkomst tussen hem en de firma voorafgaandelijk voor te leggen aan de provinciale raad waarin hij ingeschreven is zodat deze kan nagaan of ze in overeenstemming is met de geneeskundige plichtenleer.
    Indien een arts vaststelt dat hij opgenomen is in een online gegevensbank zonder dat hij daarin toegestemd heeft of zonder dat er enige wettelijke basis is om hem er in te vermelden, heeft hij het recht om weglating van zijn naam uit deze gegevensbank te verzoeken.

terug

3. Bewaring van de medische gegevens door de initiatieven van beschut wonen (IBW)

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren onderzocht het probleem betreffende de bewaring van de medische gegevens door de initiatieven van beschut wonen (IBW).

1° Het medisch dossier heeft verscheidene doeleinden. Het is in de eerste plaats een werkinstrument voor de arts, maar het is ook een communicatiemiddel (coördinatie en continuïteit van de zorg), een evaluatiemiddel (kwaliteitsaanpak), een bewijselement op medisch gebied (voor de arts en voor de patiënt) en op administratief gebied, een beleidsinstrument (MPG) en een recht van de patiënt (art. 9 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt1 .

De drager van het medisch dossier moet deze doeleinden mogelijk maken.

Het medisch dossier dient gedurende dertig jaar na het laatste contact met de patiënt te worden bewaard, ongeacht of het opgenomen is op een papieren dan wel een elektronische drager. De wijze van bewaring dient de vertrouwelijkheid te waarborgen (eerbiediging van het beroepsgeheim) en het voortbestaan van de gegevens die het bevat (artikel 46 van de Code van geneeskundige plichtenleer).

Artikel 11 van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten bepaalt dat van iedere bewoner een individueel dossier wordt samengesteld waarin medische, sociale en juridische gegevens worden opgenomen.

Het koninklijk besluit van 20 september 1998 houdende bepaling van de regels volgens welke bepaalde minimale psychiatrische statistische gegevens van de initiatieven van beschut wonen moeten worden medegedeeld aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt in de bijlage de continue gegevens (betreffende de opname en het ontslag) en de discontinue gegevens betreffende de gezondheid van de persoon die opgenomen worden in de MPG (Minimale Psychiatrische Gegevens).

De Nationale Raad meent dat de gegevens van het MPD, de DSM-gegevens (Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders), het begeleidingsplan en alle andere gegevens betreffende de bewoner dienen te worden bewaard volgens de regels inherent aan het medisch dossier (dertig jaar na het laatste contact met de bewoner).

De gegevens betreffende de gezondheid van de patiënt mogen worden opgenomen in een multidisciplinair dossier, maar ze moeten worden verzameld in een afzonderlijke onderafdeling van dit dossier. Bovendien dient de toegang tot de gegevens beveiligd te zijn en dienen de regels aangaande de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 7 van de wet van 8 december 1992) en het beroepsgeheim in acht te worden genomen.

In het kader van de zorg dient de informatie waartoe toegang wordt verstrekt beperkt te zijn tot de noodzakelijke, relevante en niet-buitensporige gegevens. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het interventievlak in de behandeling van diegene die de toegang vraagt (proportionaliteits- en finaliteitsbeginsel). De gegevens die het geautomatiseerd dossier bevat dienen zodanig te zijn gestructureerd en gehiërarchiseerd (onderverdeling) dat het mogelijk is alleen die gegevens te verstrekken die strikt noodzakelijk zijn voor het doel van elk van de interveniërende partijen.

2° In verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij de verwerking van de persoonsgegevens stelt artikel 19bis van het voornoemde besluit van 10 juli 1990 dat elk IBW dient te beschikken over een reglement. Dit reglement dient onder meer de volgende gegevens te bevatten : de aard van de verwerkte gegevens en de manier waarop ze worden verkregen, de organisatie van het circuit van de te verwerken medische gegevens, de termijn waarna, in voorkomend geval, de gegevens niet meer mogen bewaard, gebruikt of verspreid worden, de onderlinge verbanden, de onderlinge verbindingen of elke andere vorm van vergelijking van gegevens die worden verwerkt, de naam van de arts die de verantwoordelijkheid en het toezicht uitoefent bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Persoonsgegevens, met inbegrip van de persoonsgegevens die de gezondheid betreffen, die geen deel uitmaken van het medisch dossier, dienen, in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer te worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of verder worden verwerkt, noodzakelijk is (artikel 4, § 1, 5°, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens).

In verband met het dossier dat werd ingediend voor de personen van wie de kandidatuur niet werd aanvaard of die zelf het intakegesprek annuleerden, is de Nationale Raad van oordeel dat de bewaring ervan dient te voldoen aan de voorwaarden in artikel 4, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 8 december 1992.

De Nationale Raad staat tot uw beschikking voor elke verdere uitleg.

1: Advies van 30 mei 2009 van de Nationale Raad « Inzage van het medisch dossier door de hoofdarts van het ziekenhuis », Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 126.

terug

4. Eerbiediging van het medisch geheim wanneer de arts verneemt dat zijn patiënt het slachtoffer was van een misdrijf

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft de vraag onderzocht of de arts de procureur des Konings moet inlichten over feiten waarvan zijn patiënt het slachtoffer was, aangezien de rechtspraak stelt dat het geheim zich niet uitstrekt tot de feiten waarvan de patiënt het slachtoffer was1.

1° Het medisch geheim heeft tot doel de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt te beschermen.

Iedere beoefenaar die door een patiënt wordt geraadpleegd of die een patiënt dient te verzorgen of raad te geven, is tot dit geheim gehouden in gelijk welke omstandigheid. Het beroepsgeheim van de arts omvat alles wat de arts heeft gezien, gehoord, vernomen, vastgesteld, ontdekt of opgevangen bij of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep2 . De gegevens van het medisch dossier zijn altijd gedekt door het beroepsgeheim, ongeacht de situatie.

Het beroepsgeheim waartoe de arts is gehouden, is van openbare orde aangezien het ertoe strekt het vertrouwen van de burger in het gezondheidssysteem te vrijwaren, waardoor de toegang van iedereen tot de zorg wordt in de hand gewerkt. Daarnaast is het gericht op een privébelang, namelijk het belang om de patiënt te beschermen tegen inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer.

Het medisch geheim is niet absoluut3. Naast de wettelijke uitzonderingen en de getuigenis in rechte en voor een parlementaire onderzoekscommissie, kunnen andere waarden in concurrentie treden met het medisch geheim4.

Bovendien kan het medisch geheim alleen worden tegengeworpen aan derden; het kan geenszins worden tegengeworpen aan de patiënt. Dit zou strijdig zijn met het informatierecht van de patiënt (artikel 7 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

2° De patiënt die het slachtoffer is van een misdrijf, heeft, net als om het even welke patiënt, recht op een vertrouwensrelatie met zijn arts. Het beroepsgeheim strekt zich uit tot alle geheimen die zijn toevertrouwd door het slachtoffer, met inbegrip van deze welke betrekking hebben op strafrechtelijke feiten waarvan hij het slachtoffer werd.

Indien de situatie van slachtoffer-zijn op zich elke geheimhoudingsplicht zou opheffen, dreigt het gevaar dat sommige patiënten (slachtoffer) niet wensen te worden verzorgd uit vrees dat de feiten zullen worden aangegeven5.

3° Het is noodzakelijk het toepassingsgebied van het medisch geheim, dat in herinnering werd gebracht in punt 2°, en de voorwaarden waaronder van het medisch geheim in geval van een patiënt/slachtoffer, kan worden afgeweken, van elkaar te onderscheiden.

3.1. In de veronderstelling dat de patiënt minderjarig is of zich in een kwetsbare toestand bevindt door zijn leeftijd, zwangerschap, partnergeweld, een ziekte, een handicap of een lichamelijk of geestelijk gebrek, verwijst de Nationale Raad naar artikel 61 van de Code van geneeskundige plichtenleer en naar zijn advies van 14 september 20136. Dit laatste bevat de memorie van toelichting bij de wijziging van het voornoemde artikel 61 ingevolge de wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek.

3.2. In de hypothese waarin de patiënt (slachtoffer) volledig oordeelsbekwaam is en zelf zijn belangen kan verdedigen, zal de arts met hem de actiemogelijkheden bespreken opdat hij zelf, indien gewenst, de nodige stappen kan ondernemen.

De vrije wilsbeschikking, waarop de nadruk wordt gelegd in de Patiëntenrechtenwet, dient te worden geëerbiedigd. De arts verleent hulp aan de patiënt op medisch gebied, zowel fysiek als psychisch; indien nodig verwijst hij de patiënt naar een speciaal daartoe opgerichte multidisciplinaire structuur om zijn probleem te behandelen.

Enkel wanneer de arts meent dat teneinde hulp te verlenen aan een persoon in groot gevaar (artikel 422bis van het Strafwetboek), ongeacht of deze persoon in gevaar de patiënt of een derde is, hij deze persoon slechts kan helpen door zijn beroepsgeheim te schenden, kan de arts op basis van de noodtoestand oordelen dat hij de procureur des Konings zelf in kennis dient te stellen van de feiten waarvan zijn patiënt het slachtoffer was7. Het komt aan de arts zelf toe de afweging te maken tussen het beroepsgeheim en de wettelijke hulpverleningsplicht.

Het Strafwetboek bevat geen verplichting aangifte te doen bij de procureur des Konings. De aangifte gebeurt slechts indien de arts niet in staat is om alleen of met de hulp van derden de integriteit van de patiënt (slachtoffer) te beschermen (subsidiariteitsbeginsel).

+++

Tot besluit herinnert de Nationale Raad eraan dat het medisch geheim van toepassing is op alle patiënten zonder onderscheid.

In verband met de omstandigheden waarin kan worden afgeweken van deze geheimhouding meent de Nationale Raad dat er geen verplichting of zelfs geen recht bestaat om de procureur des Konings op de hoogte te brengen telkens wanneer de bewaarder van het geheim verneemt dat de persoon die hem in vertrouwen heeft genomen het slachtoffer was van een strafmisdrijf.

Elke situatie waarin het beroepsgeheim in vraag wordt gesteld, dient door de bewaarder van het geheim te worden beoordeeld op grond van de wettelijke uitzonderingen, in het bijzonder artikel 458bis van het Strafwetboek en van de noodtoestand.

De noodzaak tot bestraffing heeft geen onvoorwaardelijke voorrang op het medisch geheim. Indien de arts wordt geconfronteerd met een moeilijk te beoordelen situatie, kan hij steeds het advies inwinnen van de provinciale raad van de Orde van geneesheren waartoe hij behoort.

1: Hof van Cassatie, 18 juni 2010, 22.05.2012 en 31.10.2012
2: Artikelen 55, 56 en 57 van de Code van geneeskundige plichtenleer
3: Artikel 458 van het Strafwetboek : Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft (...).
4: De noodtoestand wordt gedefinieerd als een uitzonderlijke situatie waarin de schending van strafbepalingen (in casu artikel 458 van het Strafwetboek) en van strafrechtelijk beschermde waarden en juridische bepalingen de enige weg is om andere hogere waarden en juridische belangen te beschermen.
5: Benoît Dejemeppe, Uittreksel uit "Paroles de médecins - paroles de juristes", 2013 - Medisch geheim en justitie, Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 144
6: Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 143
7: Benoît Dejemeppe, Uittreksel uit "Paroles de médecins - paroles de juristes", 2013 - Medisch geheim en justitie, Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 144

terug

5. Inzage in het medisch dossier van een bewoner door de coördinerend en raadgevend arts (CRA) in een woonzorgcentrum

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft het probleem besproken betreffende de inzage in het medisch dossier van een bewoner door de coördinerend en raadgevend arts (CRA) in een woonzorgcentrum (WZC) bij de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten.

1° De kwaliteit van de zorg in een WZC vergt dat zowel op individueel als op collectief niveau maatregelen worden genomen rekening houdend met de risico's die gepaard gaan met het samenleven van een groep van fragiele, vaak afhankelijke bewoners met een verschillende pathologie.

In dit opzicht vervult de CRA een wezenlijke rol op het gebied van de coördinatie van de medische activiteit, het multidisciplinair overleg, het onder controle houden van het gevaar voor besmetting gekoppeld aan de zorgverlening, de kwaliteit van de zorg, hygiëne en preventie.

2° De inzage in het medisch dossier van de bewoner door de CRA is dan ook vanuit deontologische gezichtshoek gewettigd onder de volgende voorwaarden:

  • de inzage gebeurt uitsluitend om de aan de CRA bij wet toevertrouwde opdrachten te verwezenlijken;
  • de inzage is beperkt tot de noodzakelijke informatie. Het modulair verzorgingsdossier moet het mogelijk maken dat de inzage van de CRA betrekking heeft op de informatie die van invloed is op de inrichting;
  • de inzage dient traceerbaar te zijn.

 

3° De patiënt of zijn vertegenwoordiger dient bij zijn opname in het WZC in kennis te worden gesteld dat zijn gezondheidsgegevens mogelijk worden ingekeken door de CRA in het kader van zijn wettelijke opdrachten.

Wat de behandelend arts betreft, komt de Nationale Raad terug op zijn advies van 7 juni 2008 waarin wordt gesteld: "In principe heeft de coördinerend geneesheer geen toegang tot de communicatiefiche, evenmin als tot het feitelijke medische dossier; behalve uitzonderlijk onder de geschetste deontologische voorwaarden(1)  van vraag aan en toestemming van de behandelende huisarts".

De evolutie van de functie van de CRA en de ermee gepaard gaande verantwoordelijkheid wettigen dat dit standpunt wordt herbekeken.

Hoewel de CRA niet de toestemming van de behandelend arts dient te vragen alvorens het medisch dossier van een bewoner in te kijken, is het van wezenlijk belang dat hij regelmatig overlegt met de behandelend arts en hem informeert over de uitoefening van zijn opdrachten, met eerbiediging van de geneeskundige plichtenleer (collegialiteit) en van het algemeen reglement van de medische activiteit.

4° De CRA dient het medisch geheim te vrijwaren en de regels betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer na te leven.

5° Wanneer de CRA niet handelt in deze hoedanigheid, maar als behandelend arts van een patiënt, in het kader van de continuïteit van de zorg (medische permanentie), in een spoedeisende situatie of bij onbeschikbaarheid van de behandelend arts of zijn vervanger, zijn de bovenstaande beperkingen betreffende de inzage in het medisch dossier van een bewoner niet van toepassing.

1: Adviezen Nationale Raad - 16.09.2000 / 19.01.2002 / 19.10.2002.

terug

6. Hervorming van de Orde der geneesheren - Conceptnota

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren werd door het kabinet van Minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken Maggie De Block eind april gevraagd een conceptnota voor te bereiden die laat zien hoe de Orde zelf haar hervorming ziet.

De krachtlijnen van deze hervormingsnota kunnen als volgt worden samengevat:

1° De huidige reguleringsmodaliteiten betreffende de uitoefening van de geneeskunde zijn niet langer aangepast aan de vereisten van een beroep dat sedert een halve eeuw aanzienlijk is geëvolueerd. Om tegemoet te komen aan deze evolutie is het noodzakelijk de opdrachten, de werking en de structuur van de Orde te moderniseren.

De Orde is noodzakelijk om de uitoefening van het medische beroep te regelen omdat dit beroep van algemeen belang is.

De regulering streeft ernaar te waarborgen dat de beroepsbeoefenaars zich gedragen zoals de maatschappij het terecht van hen verwacht, in het belang van de patiënt, de volksgezondheid en het algemeen welzijn.

Ze moet uitgevoerd worden door een toegankelijke, transparante, dynamische en onafhankelijke Orde.

De regulering impliceert enerzijds het voorkomen van moeilijkheden aan de hand van een positieve deontologie die de houding van de artsen preventief en proactief oriënteert, anderzijds de mogelijkheid de arts een houding op te leggen in overeenstemming met de geneeskundige plichtenleer en tot slot, het bestrijden van misbruiken door middel van het tuchtrecht.

Indien de verdere uitoefening van de geneeskunde door een arts een ernstig gevaar inhoudt voor de volksgezondheid, moet de Orde dringende en voorlopige maatregelen kunnen opleggen.

De Orde is verantwoordelijk voor het bijhouden van de lijst.

2° De geneeskundige plichtenleer moet het respect voor de patiënt, de kwaliteit van de zorg, de loyale samenwerking tussen de gezondheidszorgbeoefenaars en het belang van de gemeenschap waarborgen.

Ethiek, professionalisme en morele integriteit liggen aan de basis van de uitoefening van de geneeskunde.

De hoge morele waarde, het algemene karakter en de maatschappelijke impact van de deontologie wettigen dat ze besproken en toegepast wordt op federaal niveau. De Orde wenst om die reden het behoud van de samenwerking van de beide taalafdelingen binnen de Nationale Raad.

De inhoud van de Code van plichtenleer dient beperkt te worden tot algemene principes die toegelicht worden door de adviezen van de Nationale Raad.

3° De Orde wil de deontologie laten evolueren naar een positieve deontologie gericht op het preventief en proactief begeleiden en oriënteren van de artsen.

Deze positieve en preventieve aanpak dient toegepast te worden van bij de opleiding van de jonge artsen.

Ze vereist dat de Orde een open oor heeft voor haar leden en te hunner beschikking staat.

De Orde wil zoveel als mogelijk jonge artsen betrekken bij haar werking en hen wegwijs maken in de deontologie.

De Orde besteedt ruimere aandacht aan de ondersteuning van artsen die zich in moeilijkheden bevinden.

In geval van conflict moedigt de Orde aan de weg van de verzoening te nemen. Ze is een plaats van dialoog.

De Orde speelt een actieve rol in de permanente opleiding en in het toezicht op de geschiktheid de geneeskunde uit te oefenen.

4° Transparantie, toegankelijkheid, dynamisme en onafhankelijkheid moeten de kenmerken zijn van de werking van de Orde.

De onafhankelijkheid van de Orde ten opzichte van politieke en syndicale organisaties is een wezenlijke voorwaarde voor de doelmatigheid van haar werking.

De representativiteit van het artsenkorps (gender- en leeftijddiversiteit, territoriale diversiteit, diversiteit wat betreft specialisme/praktijktype) binnen de organen van de Orde moet nagestreefd worden.

Artsen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie moeten verkiesbaar zijn onder dezelfde voorwaarden als de Belgische artsen.

Er moeten regels opgesteld worden die de duur, de cumulatie en de onverenigbaarheid van mandaten vastleggen.

De adviesbevoegdheid van de Orde dient uitgebreid en vereenvoudigd te worden om ze toegankelijk te maken voor de artsen en het publiek.

De Orde zal jaarlijks een activiteitenverslag publiceren en een databank met tuchtrechtspraak online plaatsen.

De bijdragen van de artsen zijn de garantie voor de onafhankelijkheid van de Orde.

5° De Orde dient actiever te luisteren naar de patiënten en samen te werken met de instanties die bevoegd zijn op gezondheidsgebied.

Medische deontologie moet onder meer uitgaan van een interdisciplinaire gezondheidszorg. Daarom zal de Orde permanent overleggen met de verscheidene actoren binnen deze gezondheidszorg, onder meer inzake bijzondere beroepsoverschrijdende problemen.

Aangezien medische zorg en medische deontologie primordiaal gericht zijn op de patiënt dient dit regelmatig overleg ook gevoerd te worden met de patiëntenorganisaties.

De Orde wil een wettelijk kader waarin de uitwisseling van tuchtinformatie op nationaal en internationaal niveau wordt geregeld met eerbied voor het privéleven van de betrokken artsen en patiënten.

In het kader van het vrije verkeer dient beschreven te worden wat de impact is in België van een beslissing van een lid van de EER (of Zwitserland) met als sanctie de schorsing, de schrapping of de beperking in het recht om de geneeskunde uit te oefenen. Dezelfde denkoefening moet gemaakt worden voor de tuchtrechtelijke, administratieve of gerechtelijke beslissingen die de schorsing in het recht om de geneeskunde uit te oefenen, de schrapping of de beperking in het recht om de geneeskunde uit te oefenen in een land buiten de EER (of Zwitserland), bevatten.

6° Om de kwaliteit van het tuchtrecht te verbeteren, dient de procedure gemoderniseerd en de structuur van de Orde aangevuld te worden met een tuchtraad in eerste aanleg.

De tuchtopdracht dient strikt te worden gescheiden van de andere opdrachten van de Orde en dient op transparante wijze te worden uitgeoefend.

De procedure moet respect hebben voor de beklaagde arts, in de uitoefening van zijn recht zich te verdedigen, en voor de klager, wiens plaats binnen deze procedure gedefinieerd moet worden.

De scheiding tussen het onderzoek en de tuchtbeslissing is noodzakelijk om de onpartijdigheid te waarborgen en wettigt dat de structuur van de Orde aangevuld wordt met een Nederlandstalige tuchtraad van eerste aanleg en een Franstalige tuchtraad van eerste aanleg. Door de dossiers uit verschillende provincies te centraliseren binnen een tuchtraad vergroot de juridische zekerheid dankzij een grotere expertise en wordt de tuchtrechtspraak tussen de provincies uniform gemaakt.

De openbaarheid van de zitting en de uitspraak moeten ingevoerd worden in eerste en tweede aanleg van het tuchtrecht.

Er dient werk te worden gemaakt van de openbaarheid, de onafhankelijkheid en de transparantie van de uitoefening van het tuchtgezag met eerbiediging van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de beklaagde arts, de klager en de derden.

In ernstige omstandigheden kan de tuchtoverheid kennisnemen van handelingen uit het privéleven.

De Orde dient over de nodige onderzoeksmiddelen te beschikken om haar opdracht te vervullen.

De modernisering van het tuchtrecht rechtvaardigt dat wordt voorzien in de mogelijkheid om de tenuitvoerlegging van de sanctie op te schorten of uit te stellen of om er bijzondere voorwaarden aan te verbinden, en in manieren om de veroordelingen na een bepaalde termijn te laten uitdoven.

De mogelijkheid verzet aan te tekenen tegen een bij verstek uitgesproken beslissing dient afgeschaft te worden.

De conceptnota werd op 23 juni 2015 door het Bureau van de Nationale Raad aan het Kabinet, in aanwezigheid van de kabinetschef en adjunct-kabinetschef, voorgesteld en toegelicht waar nodig.

Op 2 juli 2015 ontving de Nationale Raad een brief van Minister De Block met de vraag om tegen 30 september 2015 volgende punten verder uit te werken :

  • de positie van de klager dient beter omschreven te worden en de vraag rijst of de klager geen uitdrukkelijke plaats dient te krijgen binnen de tuchtprocedures;
  • de plaats van de patiëntenorganisaties in de werking van de Orde dient uitgewerkt te worden, mogelijks als een adviesorgaan;
  • in het kader van het toezicht op de uitoefening van de geneeskunst zou in overleg met de FOD Volksgezondheid een essentiële adviserende bevoegdheid voor de Orde moeten worden uitgewerkt. Aansluitend daarbij zouden aan de inschrijving op de lijst van de Orde bepaalde voorwaarden kunnen worden gekoppeld;
  • de bemiddelende rol die de Orde wenst op te nemen, dient te worden uitgeklaard, o.m. in overleg met de reeds bestaande instanties, zoals de ombudspersoon in het kader van de rechten van de patiënt. Hierbij dienen goede garanties voor onpartijdigheid en onafhankelijkheid te worden ingebouwd;
  • de Minister vraagt de inzichten van de Orde m.b.t. interdisciplinaire generieke ontwikkeling van deontologie en de toetsing ervan.

 

Tijdens de bespreking van de Gezondheidswet in de vergadering van de Commissie Volksgezondheid en in de plenaire vergadering van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, benadrukte de Minister dat concrete hervormingsvoorstellen van de Orde zelf dienen te komen en dat deze dienen te worden voorgelegd aan het Parlement ter bespreking.

In de komende maanden zal het Bureau van de Nationale Raad de vraag tot verdere uitwerking van de Minister beantwoorden en de antwoorden toevoegen aan de conceptnota.

In de schoot van het Bureau van de Nationale Raad zal in het najaar 2015 een concreet wetsvoorstel tot hervorming van de Orde der artsen worden voorbereid dat voortbouwt op de in de conceptnota overeengekomen principes.

terug

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht