HAIO-statuut : Open brief aan minister Onkelinx dd. 11-05-2009

09.10.2009

Geachte Mevrouw de Minister,

Naar aanleiding van de besprekingen over het nieuw statuut voor de kandidaat-huisartsen is het voor ons noodzakelijk om over verduidelijkingen te beschikken aangaande enkele uitgangspunten aangezien dit dossier raakvlakken heeft met Volksgezondheid, Sociale Zekerheid, Arbeid en RIZIV.

Momenteel beschikken wij over onderstaande gegevens.

1. Via het FVIB, waarvan het VAS lid is, zijn wij op de hoogte gebracht van uw adviesaanvraag dd. 16.04.2009 aan de NAR, betreffende een ontwerpK.B. tot wijziging van artikel 15bis van het K.B van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Hierbij vraagt u ondermeer advies aangaande de wijziging van de term “interuniversitair centrum voor algemene geneeskunde” in “coördinatiecentra voor de opleiding in de huisartsgeneeskunde”.

Tijdens de vergadering van 30 maart 2009 van
de Nationale Commissie Geneesheren-ziekenfondsen werd er een ontwerpK.B. besproken tot vaststelling van het bedrag en de betalingsmodaliteiten van de vergoeding voor de kandidaat-huisartsen.  In dit ontwerpK.B. is sprake van dit coördinatiecentrum dat werd gedefinieerd binnen artikel 1 §2,3° van het ontwerpK.B.  als zijnde een door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft erkend centrum zoals bepaald in artikel 1, 10° van het K.B. van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor erkenning van geneesheren-specialisten en van huisartsen en waarin de betaling van de vergoeding beheerd wordt door een beheersorgaan dat paritair is samengesteld is uit vertegenwoordigers van de universiteiten en de representatieve beroepsorganisaties.

Tot op heden kennen wij nog altijd niet de samenstelling en bevoegdheden van dit centrum zoals vernoemd in artikel 1,10° van het bovenvermelde besluit dat normalerwijze voor advies moet voorgelegd worden aan de Hoge Raad voor geneesheren-specialisten en huisartsen.

Binnen het K.B. van 21 april 1983 waar zowel de Hoge Raad als de erkenningscommissies hun taken hebben aangaande o.a. de erkenning van de huisartsen aanvaarden wij niet dat bevoegdheden van de hierin opgesomde organen zouden overgeheveld worden aan een extern orgaan zijnde het coördinatiecentrum zoals hierboven vermeld, indien dit tot gevolg zou hebben dat de representatieve beroepsorganisaties hierdoor op een zijlijn zouden gesteld worden.
Zo ook zijn wij niet akkoord dat de financiële en arbeidsrechterlijke aspecten aan onze medezeggenschap zouden ontrokken worden.

Op 31 maart 2009 heeft de heer De Cock, voorzitter van de Nationale Commissie Geneesheren-ziekenfondsen U een schrijven gericht aangaande het statuut voor de kandidaat-huisartsen (cfr. RIZIV Nota CVG - 2009/126).
Op dit moment was er een algemene consensus binnen de Nationale Commissie om de sociale bescherming van het statuut van de kandidaat-huisartsen zoals voorzien in het besluit zo vlug als mogelijk te laten ingaan.
Dit had wel tot gevolg dat er nog een aantal begrippen moesten gedefinieerd worden binnen het K.B. van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor de erkenning van geneesheren-specialisen en van huisartsen waaronder de samenstelling en de bevoegdheden van het coördinatiecentrum waarvan wij tot op heden nog in het ongewisse zijn en waarover binnen de Nationale Commissie Geneesheren Ziekenfondsen een consensus bestond om U hierover aan te schrijven.

Terecht had de heer De Cock dan ook gesteld dat o.a. de afwikkeling van de financiële aspecten binnen het coördinatiecentrum dient beheerd te worden door een beheersorgaan dat paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de universiteiten enerzijds en vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties anderzijds. Gezien de opleidingaspecten binnen het K.B. van 21 april 1983 worden behandeld wensen wij betrokken te worden bij de klare en duidelijke afspraken aangaande de financiële aspecten van het statuut.


2. Op 6 mei 2009 hebt U ons bovendien een brief gestuurd betreffende het statuut van de kandidaat-huisarts waarin U duidelijk stelt dat wij op de hoogte zullen gebracht worden omtrent alle besluiten die zullen uitgewerkt worden.
Bovendien bevestigt U ook het schrijven van de heer De Cock waarbij U stelt dat het coördinatiecentrum paritair zal samengesteld worden bestaande uit vertegenwoordigers van de universiteiten  en van de beroepsorganisaties en waarbij dit centrum zich zal inlaten met de financiële aspecten van het statuut en de goedkeuring van de type-contracten die bijkomend moeten voorgelegd worden aan de Hoge Raad.

3. Aangezien wij verontrust werden door een recent verslag van Overstag, een Vlaamse feitelijke vereniging van huisartsen-stagemesters, waarin vermeld wordt dat Professor Dr. Jan De Maeseneer (UGent) zou verklaard hebben dat het coördinatiecentrum zou bestaan uit een vertegenwoordiging van 2/3 van de universiteiten en waarbij niet gesproken word over de representatieve beroepsorganisaties hebben de ondervoorzitter van de BVAS, Dr. Moens, en vertegenwoordigers van de BVAS een onderhoud gehad met vertegenwoordigers van Overstag. Tijdens dit onderhoud bleek overduidelijk dat de universiteiten de touwtjes in handen willen nemen. Zo hebben zij ondermeer de overname gepland van de activiteiten van de eind 2008 opgerichte
VZW SUI door de op te richten VZW coördinatiecentrum. Alle macht ligt dan bij de universiteiten en Prof. De Maeseneer heeft op 25.04.2009 aangekondigd dat dit K.B. op 15.06.2009 in het Belgisch Staatsblad zou worden gepubliceerd.

Dergelijk K.B. zou diametraal ingaan tegen de vereiste van het paritair beheer zoals unaniem werd goedgekeurd door de nationale commissie artsen – ziekenfondsen op 30.03.2009 en door het Comité Geneeskundige Verzorging op 06.04.2009, met goedkeuring door de aanwezige regeringscommissarissen Bertels, Close, Dekeyser en Stoefs.

Besluit:
Gezien het sociaal statuut van de kandidaat-huisartsen ingang moet vinden op 1 juli 2009 wensen wij zo vlug als mogelijk te beschikken over alle ontwerpbesluiten die deze materie regelen. We willen er ons kunnen van vergewissen dat wel degelijk rekening wordt gehouden met de plaats en de bevoegdheden van de representatieve beroepsorganisaties zoals vastgelegd in het hierboven vermelde koninklijk besluit van 21 april 1983.

Met dank bij voorbaat en met de meeste hoogachting,

       

Dr. Marc Moens     Dr. Roland Lemye
Ondervoorzitter       Voorzitter

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht